Prothese
Bij een volledige prothese of kunstgebit vervangt de natuurlijke tanden en kiezen. Een kunstgebit ligt in principe los op het mondweefsel. Vaak levert dat problemen op; een kwart van de patiënten is niet tevreden. Met name het ondergebit geeft vaak klachten. Er zijn echter ook andere mogelijkheden. Met implantaten kan het kunstgebit op drukknoppen of een staafje worden geklikt.
Voor het maken van een prothese maakt de tandarts eerst een eerste afdruk. Van deze afdruk wordt in het tandtechnisch laboratorium een gipsmodel gemaakt en daarop wordt een individuele lepel vervaardigd. Met deze individuele lepel, die op maat is gemaakt voor de mond van de patiënt, wordt een tweede afdruk genomen. Daarbij vinden enkele aanpassingen plaats. Vervolgens wordt een tweede model vervaardigd, waarop de uiteindelijke prothese gemaakt zal worden.
Nu gaat de tandtechnicus aan de slag. Die zal uiteindelijk een in was opgestelde prothese maken. Als alles in orde is, wordt de was vervangen door kunststof waarna de prothese kan worden geplaatst. Vanaf dat moment moet u ermee leren eten en spreken. Deze gewenningsperiode verschilt per persoon, maar kan tot drie maanden duren.
Het is ook mogelijk om uw oude bestaande prothese aan te passen (rebasen) en deze van een nieuwe voering te voorzien. Zo kunt u weer jaren verder.
Een prothese moet goed onderhouden worden en regelmatig worden gepoetst. Het is aan te raden de prothese ’s nachts uit te laten, zodat het mondweefsel zich kan herstellen. U kunt dan de prothese in een bakje water met een scheut azijn leggen, zodat die goed wordt gereinigd.
Partiële prothese
Als er nog enige eigen tanden of kiezen in de mond aanwezig zijn, is het ook mogelijk een partiële prothese te maken. Daarbij is er onderscheid tussen een plaat- en een frameprothese. De plaatprothese steunt op het tandvlees. Nadeel is dat dit regelmatig tot tandvleesproblemen leidt. Daarom wordt tegenwoordig vaak de frameprothese gebruikt, die vooral steunt op de overgebleven tanden en kiezen voor extra steun en houvast.